Vragen en antwoorden inzake de Wet IB 2001 en de Invoeringswet Wet IB 2001 m.b.t. de loonbelasting/premie volksverzekeringen

 

Bron: Besluiten van 25 augustus 2000 (nr. CPP2000/1313M), van 19 december 2000 (nr. CPP2000/2985M), van 13 februari 2001, nr. CPP2000/3210M en van 30 november 2001, nr. CPP2001/3035M

 

(bewerkt door V.O.F. MvM, wij aanvaarden geen aansprakelijkheid)

 

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

 

(…)

 

D.        Wet op de loonbelasting 1964

 

D.1.                  Inhouding; verschillende arbeidsverhoudingen

Vraag

Bij welke arbeidsverhoudingen moet ik als werkgever na 1 januari 2001 loonbelasting inhouden?

 

Antwoord

Net als vóór de de invoering van het nieuwe belastingstelsel moet u als werkgever eerst beoordelen of sprake is van een civielrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking. Een dienstbetrekking is over het algemeen aanwezig wanneer de werknemer vanuit een gezagsrelatie tot u de verplichting heeft om tegen betaling van loon gedurende zekere tijd persoonlijk arbeid te verrichten. Wanneer geen 'echte' dienstbetrekking aanwezig is, dan kan het zijn dat bij fictie een dienstbetrekking wordt aangenomen. Ook na 1 januari 2001 gelden ficties voor onder meer aannemers van werk, commissarissen en meewerkende kinderen. Als de arbeidsverhouding ook geen fictieve dienstbetrekking is, kunt u samen met uw werknemer ervoor kiezen om de arbeidsverhouding toch als dienstbetrekking aan te merken (de zogenoemde opting-inregeling). De werknemer meldt zich daartoe bij de inspecteur met een mede door u getekende verklaring.

Voor artiesten en beroepssporters met een overeenkomst van korte duur gelden bijzondere regelingen. Ook voor hen bestaat de mogelijkheid dat ze in een “echte” dienstbetrekking of – eventueel via de opting-inregeling – in een fictieve dienstbetrekking werkzaam zijn. Als geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking, moet u bij deze artiesten en beroepssporters in het algemeen toch loonbelasting inhouden, tegen een vast percentage over de volledige gage.

 

D.2.                  Opting-in-regeling; voordelen werkgever

Vraag

Als een werkgever en een 'pseudo-werknemer' de arbeidsverhouding tussen hen willen aanmerken als een dienstbetrekking (de opting-in-regeling) moeten de gegevens van de pseudo-werknemer worden opgenomen in de salarisadministratie. De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) is, met uitzondering van de scholingsaftrek, niet van toepassing voor de pseudo-werknemers. Vloeien voor de werkgever ook voordelen voort uit de ‘opting in’?

 

Antwoord

Voor de werkgever kunnen de volgende voordelen worden onderkend:

1- Op het loon van de pseudo-werknemer zijn alle regels voor de heffing van de loonbelasting van toepassing. Zo kan de mogelijkheid worden geboden om deel te nemen aan een werknemersspaarregeling of een pensioenregeling. Ook kan de werkgever vrije vergoedingen en verstrekkingen geven. De werkgever kan hiermee zijn concurrentiepositie op de arbeidsmarkt versterken.

2- De WVA voorziet in een vermindering van de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. De afdrachtvermindering bedraagt ten hoogste de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. Hierdoor kunnen niet alle werkgevers hun afdrachtvermindering geheel geldend maken. De WVA is, met uitzondering van de scholingsaftrek, niet van toepassing voor de pseudo-werknemers. De afdrachtvermindering die betrekking heeft op normale werknemers, kan echter wel worden verrekend met de af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen die van pseudo-werknemers is ingehouden. Een werkgever kan derhalve, door gebruik te maken van de opting-in regeling de ruimte voor de afdrachtvermindering vergroten.

 

D.3.                  Vrije vergoeding en vrijstelling; computers e.d.

Vraag

Hoe verhoudt zich de vrije vergoeding van onder andere computers als bedoeld in artikel 15a, onderdeel f Wet LB met de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel q, van de Wet LB 1964 van computers en bijbehorende apparatuur?

 

Antwoord

Artikel 15a, onderdeel f bepaalt dat voor vrije vergoeding van onder andere computers met een kostprijs van € 450 (f 992) of meer en met een meerjarig belang de afschrijving in aanmerking wordt genomen. Het bedrag is opgenomen om niet op kleine uitgaven te hoeven afschrijven; die zaken komen ineens voor een vrije vergoeding in aanmerking.

Artikel 11 eerste lid, onderdeel q, Wet LB 1964 (nieuw) regelt een bijzondere vrijstelling voor de verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede de vergoeding van de kosten daarvan. De vrijstelling is van toepassing voorzover de waarde in het economische verkeer van de computers en apparatuur tezamen in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan € 2269 (f 5000) en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen ter verwerving van het loon.

Met de invoering van artikel 15a, onderdeel f, van de Wet LB is geen beperking van de huidige regeling bedoeld. Dit betekent dat computers voorzover de waarde in het economische verkeer daarvan niet meer dan € 2269 (f 5000) bedraagt, ineens voor vrije vergoeding in aanmerking blijven komen, uiteraard indien aan de overige voorwaarden van artikel 11, eerste lid, onderdeel q van de Wet LB 1964 is voldaan.

 

D.4. Vrije vergoeding/verstrekking; geluidsapparatuur (herzien Vraag en Antwoord ten opzichte van het Besluit van 25 augustus 2000, nr.CPP2000/1313M, in verband de invoering van de Euro per 1 januari 2001)

Vraag

Een werknemer houdt zich binnen zijn dienstbetrekking bezig met het componeren van muziek. Daarvoor heeft de werknemer nieuwe geluidsapparatuur nodig met een kostprijs van € 7.000. Deze apparatuur heeft een levensduur van ongeveer vijf jaar en zal waarschijnlijk gedurende die periode geheel zakelijk worden gebruikt. Hoe verloopt de belastingheffing indien de werkgever de apparatuur aan de werknemer vergoedt of (in eigendom) verstrekt?

 

Antwoord

Een vergoeding van geluidsapparatuur die nodig is voor de vervulling van de dienstbetrekking, behoort tot de vrije vergoedingen. De apparatuur kost meer dan € 450 en heeft een meerjarig belang. Gelet op artikel 15a, onderdeel f, Wet LB 1964 komt daarom niet meer dan de afschrijving voor vrije vergoeding of verstrekking in aanmerking.

De gehele apparatuur kan echter wel in een keer onbelast worden vergoed of verstrekt als de werkgever en werknemer overeenkomen dat de werknemer verplicht is tot vergoeding van het gebruik anders dan voor de dienstbetrekking. Indien de dienstbetrekking na bijvoorbeeld 2 jaar wordt beëindigd, zal de werknemer de waarde die de apparatuur dan heeft, aan de werkgever moeten vergoeden (als de werkgever daarvan afziet, moet die waarde alsnog tot het loon worden gerekend).

 

D.5.                  Vrije vergoeding/verstrekking; eigen bijdrage

Vraag

Een werknemer is op grond van zijn arbeidsovereenkomst verplicht een bijdrage te leveren aan een vrije verstrekking of vergoeding. Kan die eigen bijdrage als negatief loon in aanmerking worden genomen?

 

Antwoord

Nee. Een eigen bijdrage voor een vrije vergoeding of verstrekking komt niet in mindering op het loon (zie het artikelsgewijs commentaar op artikel 15 Wet LB 1964 en artikel 17, derde lid, Wet LB 1964). Het maakt geen verschil of de bijdrage al dan niet verplicht is op grond van de arbeidsovereenkomst.

 

 

 

D.6. Vrije vergoeding; kosten parkeer-, veer- en tolgelden (vervallen in verband met het besluit van 15 maart 2001, nr.CPP2001/86M)

Dit vraag en antwoord is vervallen. Het beleid ter zake van vrije vergoedingen voor parkeer-, tol- en veergelden is thans vastgelegd in het besluit van 15 maart 2001, nr. CPP2001/86M.

 

D.7. Vergoeding hotelkosten

Vraag

Een werknemer woont in Rotterdam en moet in verband met zijn werkzaamheden drie dagen naar Groningen. Hij verblijft daar in een hotel. Zijn werkgever vergoedt hem de hotelkosten. Is deze vergoeding geheel onbelast of moet op grond van artikel 28, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 het normbedrag voor inwoning tot het loon worden gerekend?

 

Antwoord

Een vergoeding voor huisvestingskosten buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking behoort gelet op artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964 tot de vrije vergoedingen. Gelet hierop kan de vergoeding geheel onbelast worden verstrekt.

 

D.8. Vergoeding voor vakliteratuur

Vraag

Een in redelijkheid vastgestelde vergoeding voor vakliteratuur behoort tot de vrije vergoedingen. Kunnen ook de kosten voor literatuur - niet zijnde vakliteratuur - belastingvrij worden vergoed?

 

Antwoord

In de nieuwe wettelijke regeling wordt in artikel 15a van de Wet LB 1964 een aantal, al dan niet genormeerde posten opgenomen, waaronder vakliteratuur. Een vergoeding in redelijkheid van de kosten van vakliteratuur behoort tot de vrije vergoedingen. Daarmee is echter niet gezegd dat een vergoeding terzake van literatuur, niet zijnde vakliteratuur steeds belast zou zijn. Artikel 15a van de Wet LB 1964 schept voor de daarin genoemde posten duidelijkheid. Voor andere posten gelden de algemene regels van het nieuwe artikel 15 Wet LB 1964. Dit betekent dat een vergoeding voor literatuur, niet zijnde vakliteratuur, voor zover de literatuur strekt tot een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, tot de vrije vergoedingen behoort. De nieuwe wettelijke regeling heeft hierdoor dezelfde uitkomst als de wettelijke regeling tot 1 januari 2001.

 

D.9. Vergoeding voor premies ongevallenverzekering

Vraag

Een werknemer sluit voor zichzelf een ongevallenverzekering af. De verzekering geeft recht op een uitkering ineens bij overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval. Mag de werkgever de premie die de werknemer verschuldigd is belastingvrij vergoeden?

 

Antwoord

Indien het gaat om een door de werknemer afgesloten algemene ongevallenverzekering, waarbij recht bestaat op een kapitaalsuitkering ingeval van ongevallen in zowel de zakelijke als de privé-sfeer, is een vergoeding van de premie door de werkgever belast. Voor het overigens bijzondere geval dat het gaat om een door de werknemer afgesloten ongevallenverzekering louter van ongevallen tijdens het werk is op grond van artikel 44 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 sprake van een vrije vergoeding.

 

D.10. Belastingheffing over uitkering ongevallenverzekering waarvoor premies zijn vergoed

Vraag

Een werknemer sluit voor zichzelf een ongevallenverzekering af. De verzekering geeft uitsluitend recht op een uitkering ineens bij overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval. De werkgever heeft zijn werknemer de premie vergoed. Op welke wijze wordt een eventuele uitkering in de belastingheffing betrokken?

 

Antwoord

Indien het gaat om een door de werknemer afgesloten algemene ongevallenverzekering, waarbij recht bestaat op een kapitaalsuitkering ingeval van ongevallen zowel in het kader van de uitoefening van de dienstbetrekking als in de privé-sfeer, is een vergoeding van de premie door de werkgever belast en valt de latere uitkering buiten de loonsfeer.

Voor het geval dat het gaat om een door de werknemer afgesloten ongevallenverzekering louter van ongevallen tijdens het werk behoort de latere uitkering tot het loon uit dienstbetrekking.

 

D.11. Regeling voor maaltijden; losse elementen van een maaltijd

Vraag

Geldt de in artikel 43 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 opgenomen regeling voor maaltijden in bedrijfskantines ook voor in bedrijfskantines verstrekte losse elementen van een maaltijd, zoals een kop soep of een broodje?

 

Antwoord

De regeling ziet primair op lunches en andere maaltijden waarbij het zakelijke karakter niet van meer dan bijkomstig belang is. Gelet op doel en strekking kan deze regeling evenwel op overeenkomstige wijze worden toegepast voor consumpties buiten de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd.

 

D.12. Deelname economische verkeer bij een persoonsgebondenbudget in gezinsverhoudingen

Vraag

Mevrouw X heeft een reumatische aandoening. Samen met haar man verricht zij de huishoudelijke taken zo goed mogelijk, maar de laatste tijd gaat het steeds minder. Mevrouw X heeft een persoonsgebonden budget aangevraagd. Bij de toekenning van dat budget is rekening gehouden met hetgeen in het gezin al aan gebruikelijke (wederzijdse) hulp wordt verleend. Het budget van € 20.000 is toegewezen voor huishoudelijke hulp en verzorging. Voor dit bedrag moet zij zorgverleners inschakelen. Gelet op het inkomen van het gezin wordt een eigen bijdrage op het budget ingehouden van € 5.000.

De schoondochter van mevrouw X is bereid de huishoudelijke hulp en verzorging gedurende 5 dagen per week te verlenen. De schoondochter dient haar declaraties bij mevrouw X in, die vervolgens de Sociale Verzekeringsbank opdracht geeft om tot uitbetaling over te gaan. In 2001 wordt een bedrag van € 20.000 voor verleende hulp aan de schoondochter uitbetaald. Wat zijn de fiscale gevolgen?

 

Antwoord

In dit geval is sprake van een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. De in de loonbelasting geldende vrijstelling voor huishoudelijk personeel is hier niet van toepassing, nu er op 5 dagen in de week gewerkt wordt. In dit geval is mevrouw X werkgever en haar schoondochter werknemer. De Sociale Verzekeringsbank komt in het jaar 2001 namens mevrouw X de fiscale verplichtingen van de persoonsgebonden budgethouders na. De betalingen zijn bij de schoondochter als loon belast.

 

D.13. Geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking; dag(deel) in Nederland

Vraag

Wanneer is sprake van een geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking in de zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964?

 

Antwoord

Of sprake is van een geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking wordt beoordeeld voor de periode in het kalenderjaar dat de niet in Nederland wonende werknemer – kort gezegd - in dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige. Als gedurende deze periode ten minste een dag(deel) in Nederland wordt gewerkt in het kader van deze dienstbetrekking, dan is geen sprake van een geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking.

 

D.14. Geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking; beoordeling inhouding

Vraag

Hoe dient een inhoudingsplichtige te beoordelen of een werknemer zijn dienstbetrekking geheel buiten Nederland vervult?

 

Antwoord

Bij de inhouding van de loonbelasting is niet altijd bekend of een in het buitenland wonende en werkende werknemer in de loop van het jaar nog een deel van zijn dienstbetrekking in Nederland zal vervullen. De inhoudingsplichtige dient echter op het moment dat de werknemer het loon geniet te beoordelen of hij al dan niet loonbelasting moet inhouden. Hiertoe dient de inhoudingsplichtige een inschatting te maken met betrekking tot de verblijfsduur van de werknemer in Nederland. Deze inschatting dient uiteraard objectief te zijn en gebaseerd op feiten en/of omstandigheden. Bestaat de verwachting dat de werknemer niet in Nederland zijn dienstbetrekking zal vervullen, dan mag de inhoudingsplichtige afzien van inhouding. Blijkt de werknemer door onvoorziene omstandigheden toch een deel van de dienstbetrekking in Nederland te vervullen, dan vindt vanaf het moment dat bekend is dat de werknemer zijn dienstbetrekking deels in Nederland vervult inhouding plaats. In de loonbelasting vindt geen naheffing plaats over de voorafgaande periode waarin de inhouding achterwege heeft gelaten. Het afzien van de inhouding in die periode was op dat moment immers op de juiste feiten gebaseerd. Dat dit achteraf anders blijkt te zijn doet hieraan niet af. De verschuldigde belasting zal eventueel via de inkomstenbelasting geheven worden.

Is in eerste instantie loonbelasting ingehouden en blijkt later dat er geen deel van de dienstbetrekking in Nederland is vervuld, kan de ingehouden loonbelasting worden gerestitueerd, c.q. kan de werknemer via een aanslag inkomstenbelasting de teveel ingehouden loonbelasting terugontvangen.

 

(…)