Belastingheffing van artiesten en beroepssporters

Directoraat-generaal Belastingdienst

Team particulieren en formeel recht

 

Besluit van 7 februari 2002, nr. DGB2002/523M

 

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

 

Dit besluit is opnieuw uitgebracht naar aanleiding van de wetswijzigingen per 1 januari 2002 en dient ter vervanging van het besluit van 13 augustus 2001, nr. RTB2001-2602M, BNB2001-415.

Inleiding

In het besluit van 13 augustus 2001, nr. RTB2001/2602M, zijn maatregelen getroffen waarmee werd tegemoet gekomen aan de gesignaleerde knelpunten bij de loonbelastingheffing van artiesten. De in dat besluit genoemde maatregelen hadden, vooruitlopend op de daarvoor benodigde wetswijzigingen, vooral betrekking op de onbedoelde administratieve lasten van de artiestenregeling. Aangezien de beroepssportersregeling met ingang van 1 januari 2001 is afgestemd op de artiestenregeling, was het besluit ook van toepassing op beroepssporters.

Inmiddels zijn per 1 januari 2002 de benodigde wijzigingen aangebracht in de wet- en regelgeving. Met ingang van deze datum hebben de in het besluit van 13 augustus 2001 getroffen maatregelen dan ook hun belang verloren, met uitzondering van de daarin van toepassing verklaarde vrijwilligersregeling.

De vrijwilligersregeling voor amateurgezelschappen

De artiestenregeling is ook van toepassing op leden van amateurgezelschappen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan fanfares, harmonieën, zangkoren, carnavals- of toneelverenigingen, waarbij het voor de hand ligt dat sprake is van het beoefenen van een hobby. In beginsel moet degene met wie het optreden is overeengekomen (hierna: zaalhouder of inhoudingsplichtige) loonbelasting inhouden over het aan iedere artiest toekomende deel van de gage. Bij deze amateurgezelschappen dekt de gage echter meestal nauwelijks de gemaakte kosten. Dat heeft tot gevolg dat de geheven loonbelasting bij de aanslag inkomstenbelasting in vrijwel alle gevallen weer moet worden gerestitueerd.

In deze situatie kan de inhouding van loonbelasting weliswaar worden vermeden met behulp van een door de inspecteur af te geven kostenvergoedingsbeschikking, maar aan deze werkwijze zijn voor alle betrokkenen administratieve lasten verbonden.

De administratieve verplichtingen voor amateurgezelschappen kunnen aanzienlijk worden verminderd als (bijvoorbeeld) de leider van het gezelschap over een inhoudingsplichtigenverklaring beschikt. De (oorspronkelijke) inhoudingsplichtige hoeft immers geen loonbelasting in te houden als hij de gage uitbetaalt aan iemand die in het bezit is van een geldige inhoudingsplichtigenverklaring. In artikel 5, derde en vierde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is geregeld aan wie een dergelijke verklaring kan worden afgegeven. Zoals daaruit blijkt wordt een inhoudingsplichtigenverklaring niet afgegeven aan een niet in Nederland wonend (gevestigd) persoon of lichaam.

 

Als (bijvoorbeeld) de leider van het gezelschap een inhoudingsplichtigenverklaring heeft, is in het geheel geen loonbelasting verschuldigd indien de gage volledig ten goede komt aan de verenigings- of de stichtingskas. De leden van het gezelschap genieten geen gage indien de gage wordt gebruikt als bijdrage in de kosten van het gezelschap.

Op grond van de wettelijke bepalingen moet wel loonbelasting worden geheven voor zover de aan de bezitter van de inhoudingsplichtigenverklaring verstrekte gage ten goede komt aan de leden van het amateurgezelschap. De leden van deze gezelschappen zijn naar de aard van hun werkzaamheden echter op één lijn te stellen met vrijwilligers. Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is immers dat de eventueel ontvangen vergoeding niet in verhouding staat tot de omvang en het tijdsbeslag van de verrichte werkzaamheden en het karakter heeft van een kostenvergoeding. Gelet daarop keur ik goed dat de heffing van loonbelasting achterwege blijft indien de leden van het gezelschap geen hogere gage ontvangen dan de bedragen die genoemd zijn in onderdeel 4 van de vrijwilligersregeling (besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2727M).

 

In onderdeel 4 van de vrijwilligersregeling zijn bedragen genoemd van ten hoogste € 19 (f 42) per week met een maximum van € 667 (f 1.470) per jaar (cijfers 2001). In 2002 gaat het om bedragen van respectievelijk € 20 en € 700. Als men uitsluitend een vergoeding ontvangt die niet hoger is dan deze bedragen, kan zonder nader onderzoek worden aangenomen dat de vergoeding strekt tot bestrijding van uitgaven welke de artiest moet doen in verband met de werkzaamheden voor het gezelschap.

De bezitter van de inhoudingsplichtigenverklaring hoeft dan niet te voldoen aan allerlei administratieve verplichtingen, zoals het aanleggen van een loonadministratie en het invullen van loonbelastingkaarten. Voor de heffing van de inkomstenbelasting kan ervan worden uitgegaan dat in deze gage geen voordeel gelegen is dat tot het inkomen uit werk en woning is te rekenen.

Gelet hierop kan iedere artiest in 2002 dus een vrije vergoeding krijgen van ten hoogste € 20 voor iedere week waarin hij actief is geweest voor het amateurgezelschap, met een maximum van € 700 per jaar. Hierdoor is het niet alleen mogelijk de aan een optreden verbonden kosten - tot de genoemde bedragen - te vergoeden. Daarnaast kan de artiest ook een vrije vergoeding krijgen voor de kosten die in andere weken worden gemaakt voor repetities en overige werkzaamheden.

 

Als de artiest in 2002 hogere bedragen dan € 20 per week of in totaal meer dan € 700 per jaar ontvangt, moet (de leider van) het amateurgezelschap de verstrekte vergoeding jaarlijks aan de inspecteur doorgeven met het formulier “Opgaaf van uitbetaalde bedragen aan een derde”. Bij het niet voldoen aan deze verplichting vervalt de goedkeuring en zal in beginsel over de genoten gage loonbelasting verschuldigd zijn. Als (de leider van) het amateurgezelschap aan de artiest hogere vergoedingen betaalt dan de genoemde bedragen, hangt het van de aard van de vergoeding af of loonbelasting verschuldigd is. Er hoeft bijvoorbeeld geen loonbelasting te worden ingehouden als de volledige gage onder de kleine-vergoedingsregeling valt. Die regeling kent echter meer administratieve verplichtingen, zoals een opgave aan de belastingdienst van het bedrag dat op grond van die regeling als een vrije vergoeding is aangemerkt.

Inwerkingtreding en vervallen besluit

Dit besluit is met ingang van 1 januari 2002 van toepassing. Het besluit van 13 augustus 2001, nr. RTB2001/2602M, is per genoemde datum komen te vervallen.