(Tekst geldend op: 30-10-2006)

 

Tijdvakproblematiek deeltijdwerkers

  

Hierbij deel ik u, na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Sociale Verzekeringsbank, het volgende mede.

 

In de praktijk bestaat ten aanzien van deeltijdwerkers onduidelijkheid over de werkingssfeer en de toepassing van artikel 6, lid 1, onderdeel b, van de AOW en de overeenkomstige artikelen in de AWW, de AKW, de AWBZ en de AAW, alsmede van artikel 13, lid 2, sub a, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: de Verordening) (zie nr. 30.00.00). Problemen doen zich voor in het geval een werknemer uitsluitend in deeltijd werkt in een andere (EG-)Staat dan de (EG)-Staat waar hij woont, alsmede wanneer een werknemer gelijktijdig in twee EG-Staten werkzaamheden in loondienst verricht. Inmiddels heeft zowel de Hoge Raad als de Centrale Raad van Beroep (Crvb) zich over deze kwestie uitgesproken.

 

In de procedure voor de Hoge Raad verrichtte een inwoner van België één dag in de week werkzaamheden in loondienst in Nederland, terwijl hij daarnaast inkomsten uit twee Nederlandse commissariaten genoot. Voor het ene commissariaat verrichtte hij gemiddeld één dag per week werkzaamheden en voor het andere 4 à 5 dagen in het jaar. Belanghebbende stelde dat hij 106 dagen verzekerd is, terwijl de inspecteur stelde dat hij het gehele jaar verzekerd was derhalve premieplichtig was.

 

Bij zijn arrest van 12 juni 1991, nr. 24.954 (V-N 1991, blz. 1927, punt 21) heeft de Hoge Raad hierover het volgende beslist:

 

Aangezien belanghebbende als docent gedurende het gehele jaar regelmatig, namelijk op één dag per week, in deeltijd arbeid in dienstbetrekking verricht in Nederland, is hij gedurende het gehele jaar aan de loonbelasting onderworpen en is hij derhalve dat gehele jaar ingevolge de volksverzekeringen verzekerd en zijn van hem terecht premies volksverzekeringen geheven naar de maatstaf van zijn binnenlandse inkomen.

 

Het feit dat de uitspraak van de Hoge Raad betrekking heeft op artikel 6, lid 1, onderdeel b, van de AOW en de overeenkomstige bepalingen in de overige volksverzekeringswetten betekent dat het geen verschil uitmaakt of de niet-ingezetene die zijn deeltijdarbeid in Nederland verricht, woont in een EG-Lid-Staat, een Verdragsstaat of een Staat waarmee Nederland geen verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.

 

De procedure bij de Crvb betrof een inwoner van België, die op zaterdag en maandag twee uur les gaf aan een instituut in Nederland. Kinderbijslag werd aan betrokkene geweigerd omdat hij slechts verzekerd zou zijn op de twee dagen waarop hij werkzaam was. De peildatum voor de verzekering ingevolge de AKW viel niet op één van de twee werkdagen.

 

De Crvb heeft hierover onder meer de volgende prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG):

 

1.   Kunnen de (voorheen bijkomstige) werkzaamheden als deeltijddocent, die een gepensioneerde werknemer ook na de ingangsdatum van zijn pensioen voortzet op twee dagen per week, telkens gedurende twee lesuren, worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke werkzaamheden voor de toepassing van de communautaire regels met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers?

2.   Zo ja, leiden deze werkzaamheden - evenals de voormalige hoofdwerkzaamheden verricht op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan het grondgebied van de Lid-Staat waarop deze gepensioneerde werknemer woont en waarheen hij telkens na het werk op iedere werkdag terugkeert - tot toepasselijkheid van de wetgeving van eerstbedoelde Lid-Staat – in aanmerking genomen artikel 13, lid 2, sub a, van de Verordening – slechts op bedoelde lesdagen of ook op de daartussen gelegen dagen waarop in het geheel geen arbeid wordt verricht?’

 

 

Bij zijn arrest van 3 mei 1990, zaak 2/89 (V-N 1990, blz. 1563, punt 13) heeft het HvJ EG onder meer het volgende beslist:

 

1.   Iemand die twee dagen per week, telkens gedurende twee uren, werkzaamheden in loondienst verricht, valt binnen de werkingssfeer van de Verordening, indien hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, sub a, juncto artikel 2, lid 1, van de Verordening.

2.   Artikel 13, lid 2, sub a, van de Verordening moet aldus worden uitgelegd, dat iemand die binnen de werkingssfeer van de Verordening valt en voor een gedeelte van de volle werktijd op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst verricht, zowel gedurende de dagen waarop hij die werkzaamheden uitoefent, als gedurende die waarop hij dat niet doet, aan de wettelijke regeling van die Staat is onderworpen.’

 

 

Bij zijn uitspraak van 19 september 1990, KBW 1985/67 (V-N 1991, blz. 1966, punt 37), heeft de Crvb op basis van de prejudiciële beslissing van het HvJ EG beslist dat betrokkene het gehele jaar als doorlopend verzekerd moet worden beschouwd en derhalve recht heeft op Nederlandse kinderbijslag.

 

Door de hiervoor bedoelde jurisprudentie bestaat thans duidelijkheid met betrekking tot de verzekerings- en premieplicht van deeltijdwerkers. Voor ingezetenen is het niet van belang waar zij hun deeltijdarbeid buiten Nederland verrichten. Voor niet-ingezetenen die in Nederland werkzaam zijn, speelt geen rol waar zij wonen. Voor het antwoord op de vraag wat onder deeltijd moet worden verstaan, kan worden uitgegaan van de omschrijving die de Hoge Raad daaraan in zijn arrest heeft gegeven ten aanzien van belanghebbende, nl. het gedurende het gehele jaar regelmatig verrichten van arbeid.

 

In dit verband merk ik nog op dat, voor zover daar niet reeds duidelijkheid over bestond, werknemers die in twee of meer EG-Lid-Staten in deeltijd gelijktijdig werkzaam zijn, slechts aan de wetgeving van één enkele Lid-Staat zijn onderworpen, en wel op grond van artikel 14, lid 2, sub b, onder i, van de Verordening. Ze zijn dus niet aan de wetgeving van twee of meer Lid-Staten naar evenredigheid onderworpen. Dit standpunt wordt bevestigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de schriftelijke opmerkingen die zij bij het HvJ EG heeft ingediend naar aanleiding van de hiervoor bedoelde prejudiciële vragen.

 

In een bijlage zijn de gevolgen van voornoemde arresten voor de praktijk in een aantal casusposities uitgewerkt.

  

Bijlage

1. Een Belg woont in België en verricht gedurende het gehele jaar 3 dagen per week werkzaamheden in loondienst in Nederland. De overige dagen verricht hij geen werkzaamheden.

Betrokkene is het gehele jaar in Nederland verzekerd.

2. Een Nederlandse woont in Nederland en verricht gedurende het gehele jaar 2 dagen per week werkzaamheden in loondienst in België. De overige dagen verricht zij geen werkzaamheden.

Betrokkene is het gehele jaar in België verzekerd.

3. Een Belg woont in Nederland en verricht gedurende het gehele jaar 5 dagen per week werkzaamheden in loondienst in België.

Betrokkene is het gehele jaar in België verzekerd.

4. Een Nederlander woont in België en verricht gedurende het gehele jaar 2 dagen per week werkzaamheden in loondienst in België en 3 dagen per week werkzaamheden in loondienst in Nederland.

Betrokkene is het gehele jaar in België verzekerd.

5. Een Nederlandse woont in Nederland en verricht tot 1 juli van dat jaar uitsluitend werkzaamheden in loondienst in Nederland en vanaf 1 juli gedurende 5 dagen per week uitsluitend werkzaamheden in loondienst in België.

Betrokkene is tot 1 juli in Nederland verzekerd en vanaf 1 juli in België verzekerd.