Loonheffingen. Loonheffing. Privé-gebruik auto

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten

 

Besluit van 14 december 2005, nr. CPP2005/3044M

 

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

 

Dit besluit is een actualisering per 1 januari 2006 van het besluit van 25 februari 2004, nr. CPP2003/588M en het besluit van 30 januari 2002, nr. DGB2001/1744M.

1.       Inleiding

Naar aanleiding van vragen aan de Belastingdienst zijn de afgelopen jaren meerdere besluiten verschenen over het autokostenforfait en privé-gebruik auto. Deze besluiten zijn opnieuw bezien en in dit besluit, voor zover nog van belang, samengevoegd en geactualiseerd naar de stand van de wet- en regelgeving per 1 januari 2006.

 

In dit besluit is ervoor gekozen om onderdelen uit voorgaande besluiten die geen beleidsstandpunten bevatten en vooral een voorlichtend karakter hebben, niet op te nemen. Dergelijke informatie past in het algemeen beter in het voorlichtingsmateriaal, zoals het Handboek loonheffingen. Het Handboek loonheffingen is toegankelijk op internet via www.belastingdienst.nl. Besluiten die inmiddels door nieuwe regelgeving zijn achterhaald, zijn evenmin in dit besluit opgenomen.

 

De besluiten die in verband met dit besluit zijn beoordeeld, worden in onderdeel 4 van dit besluit ingetrokken met ingang van 1 januari 2006.

 

De regeling inzake privé-gebruik auto geldt voor de (inkomstenbelasting en) loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet maar niet voor de premieheffing werknemersverkeringen.

2.       Hardheidsclausule

Het autokostenforfait heeft betrekking op het voordeel van de ook voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde of staande auto (hierna: auto van de zaak). De wetgever heeft hiermee de auto van de zaak op praktische wijze in de belastingheffing betrokken. Een dergelijke bepaling is niet vrij van een zekere ruwheid; dit is een kenmerk van forfaitaire regelingen.

 

De Wet IB 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 (met ingang van 2006) hanteren inzake de auto van de zaak een vooronderstelling: de auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan of te zijn gesteld, tenzij blijkt dat dat niet of vrijwel niet (d.w.z. niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis) het geval is.

 

Gelet op de bewuste keuze van de wetgever wijs ik verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule met betrekking tot de regeling voor privé-gebruik met een auto van de zaak steeds af. Dit geldt bijvoorbeeld voor situaties waarin het bedrag van het autokostenforfait hoog is in verhouding tot het aantal daadwerkelijk gereden privé-kilometers, situaties waarin een duurdere auto wordt gebruikt dan de belastingplichtige gelet op zijn maatschappelijke positie in privé zou hebben aangeschaft of wanneer de werkelijke kosten lager zijn dan het autokostenforfait.

3.       Wachtdienstregeling

Een wachtdienst is een bepaalde periode waarbinnen een werknemer oproepbaar is, doorgaans aan de hand van een roulatiesysteem. Als een werknemer tijdens een wachtdienst een auto van de zaak gebruikt voor familiebezoek, is het karakter van die rit privé. Het karakter van de rit kan echter gedeeltelijk wijzigen in zakelijk als de werknemer een oproep van zijn werkgever ontvangt. In zo’n geval zijn alleen de eerste kilometers privé.

 

Ik keur onder voorwaarden goed dat als een werknemer voor een wachtdienst een auto van de zaak krijgt, de gereden kilometers tijdens deze wachtdienst als zakelijk worden aangemerkt.

De voorwaarden hiervoor zijn:

-     de werknemer heeft geen invloed op de keuze van de aangeschafte auto;

-     de werknemer beschikt in privé over een auto die voor privé-gebruik evenzeer of zelfs meer geschikt is dan de auto van de zaak;

-     de werknemer is verplicht tijdens de wachtdienst binnen een redelijke afstand van zijn woonplaats te blijven en

-     het aantal kilometers dat tijdens de wachtdienst wordt gereden en het aantal en de plaats van de werkzaamheden waarvoor de werknemer is opgeroepen worden bijgehouden.

 

Het is daarbij aan de belanghebbende(n) om aannemelijk te maken dat zo’n situatie zich voordoet.

4.       Inwerkingtreding en intrekking besluiten

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

 

De volgende besluiten zijn met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken:

-     het besluit van 15 juni 2001, nr. RTB2001/793M, inzake vragen en antwoorden privé-gebruik auto;

-     het besluit van 30 januari 2002, nr. DGB2001/1744M, inzake vragen en antwoorden privé-gebruik auto;

-     het besluit van 25 juli 2002, nr. CPP2002/79M, inzake regelmatig woon-werkverkeer;

-     het besluit van 25 oktober 2002, nr. CPP2002/2276M, inzake regelmatig woon-werkverkeer en de mobiele arbeidsplaats;

-     het besluit van 1 oktober 2002, nr. CPP2002/2409M, inzake bewijs 2,5%-bestelauto;

-     het besluit van 24 mei 2002, nr. DGB2002/2794M, inzake terugwerkende kracht in wijziging autokostenfictie;

-     het besluit van 18 februari 2004, nr. CPP2003/372M, inzake carkit, navigatiesysteem en headset;

-     het besluit van 25 februari 2004, nr. CPP2003/588M, inzake privé-gebruik auto en toepassing autokostenforfait, alsmede het daaraan voorafgaande besluit van 12 december 2001, nr. CPP2001/2139M;

-     het besluit van 16 april 2003, nr. CPP2003/1072M, inzake toepassing wachtdienstregeling;

-     het besluit van 4 juli 2003, nr. CPP2003/1490M, inzake regelmatig woon-werkverkeer en de autokostenfictie;

-     het besluit van 9 april 2004, nr. CPP2004/19M, inzake auto van de zaak, 500 km-grens, aanvaardbaar bewijs.