Loon- en inkomstenbelasting, premieheffing volksverzekeringen. Vrije vergoeding voor reiskosten

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein Belastingen op arbeid en vermogen

 

Besluit van 6 september 2004, nr. CPP2004/183M

 

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

 

Dit besluit is een actualisering aan de wet- en regelgeving per 1 januari 2004 van de Besluiten van 11 december 2000, nr. CPP2000/2726M, 20 december 2000, nr. CPP2000/2987M, 20 december 2000, nr. CPP2000/2758M, 20 december 2000, nr. CPP2000/3086M en van 10 januari 2003, nr. CPP2002/2526M, punt 1 en 2. Inhoudelijke wijzigingen hebben niet plaatsgevonden, afgezien van de geactualiseerde regeling in punt 8 van meermalen per dag heen en weer reizen. Punt 4 is nieuw toegevoegd. In punt 10 is aangegeven welke besluiten het belang verloren hebben per 1 januari 2004.

Inleiding

Vanuit de praktijk zijn vragen gesteld op het reiskostengebied. De op deze vragen gegeven antwoorden zijn hierna opgenomen, uitgaande van de wet- en regelgeving die geldt met ingang van het jaar 2004 voor de loon- en inkomstenbelasting.

De Voorzitter Raad van Bestuur Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft mij meegedeeld dat dit besluit - voor zover relevant - ook geldt voor de premieheffing werknemersverzekeringen.

1.       Openbaar-vervoerverklaring

Vraag

Een werknemer woont in België en werkt in Nederland. Voor het woon-werkverkeer maakt hij mede gebruik van het Belgisch openbaar vervoer.

 

Komt deze werknemer met een door de Belgische openbaar-vervoersonderneming afgegeven openbaar-vervoerverklaring (hierna OV-verklaring) in aanmerking voor de reisaftrek (artikel 3.87 Wet Inkomstenbelasting 2001, hierna Wet IB 2001)?

Antwoord

Ja, het verstrekken van een OV-verklaring als bedoeld in artikel 3.87, negende lid, Wet IB 2001 is niet uitsluitend voorbehouden aan Nederlandse openbaar-vervoersondernemingen. Ook een door een Belgische openbaar-vervoersonderneming afgeven OV-verklaring kan leiden tot de reisaftrek. Een OV-verklaring dient te voldoen aan de criteria zoals genoemd in artikel 16, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.

2.       Geen openbaar-vervoerverklaring of reisverklaring

Vraag

Is het mogelijk om zonder een openbaar-vervoerverklaring of een daarmee gelijk te stellen verklaring als bedoeld in artikel 3.87, elfde lid van de Wet IB 2001 (de reisverklaring in de zin van artikel 16, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling IB 2001), de reisaftrek in de aangifte inkomstenbelasting te claimen?

Antwoord

Nee, het is niet mogelijk om zonder een openbaar-vervoerverklaring of reisverklaring de reisaftrek in de aangifte inkomstenbelasting te claimen.

 

Dat geldt bijvoorbeeld ook in de volgende situaties:

a.   Het reizen gebeurt wel met het openbaar vervoer maar de belastingplichtige beschikt niet over een openbaarvervoer-verklaring of reisverklaring. De wetgever heeft er weloverwogen voor gekozen alleen genoemde verklaringen als bewijsmiddel te aanvaarden.

b.   Reizen met openbaar vervoer is (nagenoeg) niet mogelijk vanwege het ontbreken van toereikende openbaar-vervoervoorzieningen tussen de woonplaats en de plaats waar de werkzaamheden worden verricht.

c.   Gebruik van het openbaar vervoer is niet mogelijk op de tijdstippen waarop men zich naar het werk begeeft (bijvoorbeeld bij werken in ploegendienst).

d.   Reizen met openbaar vervoer is wegens ziekte of gebrek van de belastingplichtige niet of nauwelijks mogelijk.

 

Tijdens de parlementaire behandeling van de belastingherziening 2001 is uitvoerig aandacht besteed aan situaties waar in redelijkheid geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer. Dit heeft echter niet geleid tot het opnemen van uitzonderingsbepalingen. Ik verwijs naar de brief van de toenmalige staatssecretaris van Financiën van 22 mei 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 26 727, nr. 128 blz. 3-4) opgenomen in vakstudie IB 2001, artikel 3.87, aantekening 1.14.

Verzoeken van belastingplichtigen om met toepassing van de hardheidsclausule zonder openbaarvervoerverklaring toch de reisaftrek toe te mogen passen, worden afgewezen.

3.       Toepassing hardheidsclausule

Vraag

Bestaat de mogelijkheid om met toepassing van de hardheidsclausule andere bedragen in aanmerking te nemen dan de forfaitaire reisaftrek of de forfaitaire vergoeding van € 0,18?

Antwoord

Nee, verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule de genoemde forfaitaire regelingen buiten werking te stellen en de werkelijk gemaakte reiskosten in aanmerking te nemen worden afgewezen gelet op de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de regeling. Een forfaitaire regeling kan per definitie tot gevolg hebben dat een (belangrijk) deel van de werkelijke kosten niet belastingvrij kan worden vergoed. Deze gevolgen heeft de wetgever onderkend en om doelmatigheidsredenen aanvaard. De Belastingdienst zal het afwijzend beleid in voorkomende gevallen ter kennis van de belastingplichtige brengen, om zo veel mogelijk te voorkomen dat vruchteloos een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule wordt gedaan.

4.       Reisaftrek bij OV-jaarkaart van andere werkgever

Vraag

Een werknemer heeft in een kalenderjaar twee werkgevers. Op maandag tot en met donderdag pleegt hij voor werkgever A te werken. Op vrijdag pleegt hij voor werkgever B te werken. Werkgever A verstrekt de werknemer een OV-jaarkaart. Voor de reizen naar werkgever B maakt de werknemer ook gebruik van de OV-jaarkaart. Komt deze werknemer in aanmerking voor de reisaftrek?

Antwoord

Voor de reizen naar werkgever A komt de werknemer niet in aanmerking voor de reisaftrek. Omdat werkgever A hem een OV-jaarkaart heeft verstrekt, kwalificeren de reizen naar werkgever A als "vervoer vanwege de inhoudingsplichtige". Over de afstand waarover vervoer vanwege de inhoudingsplichtige plaatsvindt bestaat geen recht op de reisaftrek.

 

Wel komt de werknemer voor de reisaftrek in aanmerking voor de reizen die hij vrijdags per openbaar vervoer naar werkgever B pleegt te maken. De werknemer moet dan wel voldoen aan de voorwaarden voor de reisaftrek, zoals het beschikken over een zogeheten openbaar-vervoerverklaring. Bovendien moet de werknemer de reisaftrek verminderen met een eventuele reiskostenvergoeding die hij van werkgever B ontvangt.

5.       Student en OV-jaarkaart

Vraag

Een student heeft naast zijn studie een baan. De student beschikt over een OV-jaarkaart in het kader van de WSF18+. De student gebruikt deze OV-jaarkaart om vanuit zijn woonplaats naar en van het werk te reizen. Kan de werkgever een vrije vergoeding geven voor de reiskosten?

Antwoord

Ja, als een student vanuit zijn woonplaats naar en van het werk reist, kan de werkgever een vrije vergoeding voor reiskosten geven van maximaal € 0,18 per kilometer, op basis van artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Het bezit van een OV-jaarkaart in het kader van de WSF18+ staat dit niet in de weg. Er is dan geen sprake van "vervoer vanwege de inhoudingsplichtige".

De student die voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van de OV-jaarkaart en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.87 Wet IB 2001, kan overigens de reisaftrek toepassen voor zover hij geen reiskostenvergoeding ontvangt.

6.       Uitbreiding trajectkaart

Vraag

Als een werkgever een recht op vrij reizen ter beschikking stelt dat is beperkt tot het reizen over een vast traject ten behoeve van het woon-werkverkeer, is er sprake van een vrije verstrekking in de vorm van vervoer vanwege de werkgever (artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB).

 

Een werknemer krijgt echter, voor privé-doeleinden, een recht op vrij reizen ter beschikking dat ruimer is dan het vaste woon-werkverkeertraject (Voorbeeld: het woon-werkverkeertraject is Utrecht-Den Haag, maar de werknemer krijgt een maandtrajectkaart Amersfoort-Den Haag.)

Welke fiscale gevolgen zijn daaraan verbonden?

Antwoord

In dit geval is artikel 17a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB niet van toepassing, maar geldt de waarderingsnorm van € 54, dan wel, bij reizen per 1e klas, € 82 in artikel 26 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Voorwaarde daarvoor is dat aannemelijk is dat het recht op vrij reizen in redelijkheid mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor het woon-werkverkeer. Zo is de desbetreffende waarderingsnorm niet van toepassing als een in Assen gevestigde werkgever aan een in Groningen wonende werknemer voor privé-doeleinden een trajectkaart Groningen-Leeuwarden verstrekt. In een zodanig geval moet de desbetreffende kaart worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer.

7.       Vrije reiskostenvergoeding zeevarenden

Vraag

Zeevarenden zijn werknemers die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam zijn op een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet. Zeevarenden, hun partners en tot het gezin behorende kinderen maken reizen tussen de woning of de verblijfsplaats aan de wal en de ligplaats van het schip.

 

Kan voor deze reizen een belastingvrije vergoeding gegeven worden?

Antwoord

Ja, onder omstandigheden behoren vergoedingen van reiskosten van zeevarende en hun partner en kinderen tot de vrije vergoeding als bedoeld in artikel 15 van de Wet LB.

 

Zeevarenden
De vergoedingen van de kosten van door zeevarenden gemaakte reizen tussen de woning of verblijfplaats aan de wal en de ligplaats van het schip zijn aan te merken als vrije vergoedingen.

 

Partner en tot het gezin behorende kinderen
Reiskosten die de partner en de tot het gezin behorende kinderen van de zeevarende maken voor reizen naar en van het schip kunnen belastingvrij worden vergoed, indien het schip - voor zeer korte tijd - ligplaats heeft in de haven van Duinkerken of Hamburg, dan wel in één van de in de kuststrook daartussen gelegen havens. Er moet sprake zijn van een partner in de zin van artikel 1.2 van de Wet IB 2001.

 

Omvang van de vrije vergoeding
De vrije vergoeding bedraagt maximaal € 0,18 per kilometer (artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, Wet LB).

Indien de werknemer per openbaar vervoer reist en de werkelijke kosten van het openbaar vervoer hoger zijn dan € 0,18 per kilometer, kan de werkgever voor de werkelijke kosten van het openbaar vervoer een vrije vergoeding geven onder de volgende voorwaarden:

a.   de werknemer moet de vervoerbewijzen ter vergoeding overhandigen aan de inhoudingsplichtige, en

b.   deze moet de vervoerbewijzen per werknemer administreren en voor controle beschikbaar houden.

 

Ingeval de werknemer, partner en tot het gezin behorende kinderen gebruik maken van een taxi, boot of luchtvaartuig, kan een werkgever maximaal, binnen de grenzen van de redelijkheid, de werkelijke kosten vergoeden.

 

Overige gevallen
Deze regeling heeft ten doel geschillen over de belastbaarheid van vergoedingen van reiskosten naar en van de genoemde havens zoveel mogelijk te voorkomen. Hiermee is niet beoogd andere gevallen van een vrije vergoeding voor reiskosten uit te sluiten. De belastbaarheid van vergoedingen van kosten van reizen naar en van andere havens staat ter beoordeling van de bevoegde inspecteur en, bij een eventueel blijvend geschil, van de administratieve rechter in belastingzaken.

8.       Meerdere malen per dag heen en weer reizen

Vraag

Een werknemer reist meerdere malen per dag van zijn woning naar zijn arbeidsplaats. Kan de werkgever dan voor alle op die dag afgelegde woon-werkkilometers een vergoeding geven van € 0,18 per kilometer (artikel 15b, eerste lid, onderdeel a, Wet LB)?

Antwoord

Nee, als een werknemer meerdere malen per dag reist, kan de werkgever niet in alle gevallen een onbelaste vergoeding geven van € 0,18 per kilometer. Er moet een zakelijk belang zijn. Ritten om bijvoorbeeld thuis de lunch te gebruiken komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dan is geen sprake van een zakelijk belang. Van een zakelijk belang is bijvoorbeeld sprake indien een arts in dienstbetrekking bij een ziekenhuis vanuit huis nog weer voor spoedgeval wordt opgeroepen of indien een automatiseringswerknemer vanuit huis voor een storing wordt opgeroepen. Op de werkgever rust dan de verplichting om in voorkomend geval aannemelijk te maken dat er sprake is van een zakelijk belang.

9.       Vergoeding voor het stallen van de auto van de zaak in garage werknemer

Vraag

Een werknemer heeft van zijn werkgever een auto ter beschikking gesteld gekregen een krijgt tevens van de werkgever een vergoeding voor de kosten van de garage in of bij de woning van de werknemer. Kan de werkgever de vergoeding vrij verstrekken?

Antwoord

Bij een vergoeding voor een garage in of bij de woning van de werknemer moet een werkgever onderscheid maken tussen een vergoeding voor de garage als parkeergelegenheid en een vergoeding voor de garage als werkruimte.

Als de garage als werkruimte wordt gebruikt, bijvoorbeeld voor opslag van producten van de werkgever, kan de werkgever alleen een vrije vergoeding geven indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de werkruimte in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen (artikel 15b, eerste lid, onderdeel e, Wet LB en artikel 30 en 31 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001) of als de werkruimte zich niet in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, bevindt.

Als de garage als parkeergelegenheid wordt gebruikt is de vergoeding belast op grond van artikel 15b, eerste lid onderdeel r, Wet LB.

10.     Vervallen besluiten

De volgende besluiten zijn met ingang van het belastingjaar 2004 komen te vervallen:

-     Besluit van 20 december 2000, nr. CPP2000/2758M (vrije reiskostenvergoedingen zeevarenden)

-     Besluit van 20 december 2000, nr. CPP2000/2987M (reiskostenforfait hardheidsclausule)

-     Besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2726M (student met OV-jaarkaart en toepassing reiskostenforfait)

-     Besluit van 10 januari 2003, nr. CPP2002/2526M (vrije vergoeding voor reiskosten)

-     Besluit van 20 december 2000, nr. CPP2000/3086M, punt 3 en 4.