Loon- en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Regelmatig woon-werkverkeer en de autokostenfictie

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen en domein winstbelastingen

 

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

 

Besluit van 4 juli 2003, nr. CPP2003/1490M

 

Dit besluit betreft een herziening van het besluit van 25 februari 2003, nr. CPP2002/3089, in verband met het herstel van een onjuistheid in punt 5. Het besluit van 25 februari 2003, nr. CPP2002/3089, is hierbij ingetrokken.

1.         Inleiding

Vanuit de praktijk zijn vragen gesteld over de toepassing van de autokostenfictie met ingang van 1 januari 2002, mede omdat het “regelmatig woon-werkverkeer” deels meetelt als privé-gebruik (als de reisafstand -enkele reis- niet meer bedraagt dan 10 kilometer of voorzover de reisafstand meer bedraagt dan 30 kilometer) in combinatie met de zgn. ingroeiregeling volgens de slotzin van de artikelen 3.20, negende lid, en 3.145, negende lid, Wet IB 2001. Op basis van de ingroeiregeling telt in 2002 én 2003 slechts 1/3-deel van het regelmatig woon-werkverkeer, en maximaal 5.500 km, mee als privé-gebruik.

Voor de goede orde merk ik op dat de Handleiding loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen (thema Reiskosten) een beschrijving bevat van veel voorkomende situaties van woon-werkverkeer. Deze Handleiding wordt jaarlijks toegestuurd aan werkgevers, maar is ook op internet te raadplegen (www.belastingdienst.nl/ondernemers/loonbelasting).

 

De Voorzitter Raad van Bestuur Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft mij meegedeeld dat de punten 8, 10 en 12 van dit besluit ook van toepassing zijn voor de premieheffing werknemersverzekeringen.

2.         Vragen en antwoorden

Regelmatig woon-werkverkeer

1. Vraag

Een werknemer reist op 45 dagen in het kalenderjaar met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto (hierna: auto van de zaak) naar arbeidsplaats Q op 8 km vanaf zijn woning. Heeft dit woon-werkverkeer invloed op de bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

Nee. De reisafstand bedraagt in dit geval weliswaar niet meer dan 10 km, maar er wordt minder dan 60 dagen in het kalenderjaar naar arbeidsplaats Q gereisd. Vanwege de verruiming van de 40- naar de 60-dagenregeling is er nu geen sprake van regelmatig woon-werkverkeer (vgl. het besluit van 25 juli 2002, nr. CPP2002/79M 1)). Het woon-werkverkeer naar Q heeft dus geen invloed op de bijtelling wegens privé-gebruik.

.....

1)   Per 1 januari 2003 is deze verruiming vastgelegd in art. 1.10 van de Wet IB 2001 en art. 16, tweede, derde en vierde lid, van de Wet LB 1964.

2. Vraag

Een werknemer reist op 80 dagen in het kalenderjaar naar een bepaalde opdrachtgever. De reisafstand is 60 km. Hij gebruikt daarvoor de auto van de zaak. Nadat hij de opdrachtgever echter 55 keer heeft bezocht, legt de werknemer het woon-werkverkeer niet meer af met de auto van de zaak, maar met zijn privé-auto. De werknemer bezoekt de opdrachtgever in het kalenderjaar dus minder dan 60 keer met de auto van de zaak. Als de werknemer de auto van de zaak overigens niet privé gebruikt, geldt voor de werknemer dan een bijtelling wegens privé-gebruik van nihil?

Antwoord

Nee, de werknemer bezoekt de opdrachtgever in het kalenderjaar minimaal op 60 dagen. Er is dus sprake van regelmatig woon-werkverkeer. Voorzover de reisafstand meer bedraagt dan 30 km is er sprake van privé-kilometers, maar uitsluitend voor wat betreft de kilometers die met de auto van de zaak zijn afgelegd. In dit geval is er sprake van 55 dagen x (60 - 30 km) x 2 (heen en terug) = 3.300 privé-kilometers, waarvan in 2002 volgens de ingroeiregeling 1/3-deel, ofwel 1.100 km, meetelt als privé-gebruik.

3. Vraag

Een werknemer reist op 72 dagen in het kalenderjaar met zijn auto van de zaak naar diverse opdrachtgevers die allen zijn gevestigd in een rayon dat fiscaal een arbeidsplaats vormt (vgl. het besluit van 25 juli 2002, nr. CPP2002/79M). De reisafstand naar de grens van het rayon is 50 km. De werknemer reist veelal langs dezelfde (hoofd)weg, maar soms ook langs verschillende andere wegen die in onbetekende mate van lengte verschillen met de hoofdweg, naar de grens van het rayon.

Heeft dit woon-werkverkeer invloed op de bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

De werknemer bezoekt het rayon in het kalenderjaar minimaal op 60 dagen, zodat er sprake is van regelmatig woon-werkverkeer. Bij een rayon geldt de afstand naar de grens van een rayon als reisafstand: 50 km. Voorzover de reisafstand meer bedraagt dan 30 km is er sprake van privé-kilometers. In dit geval is er sprake van 72 dagen x (50 -30 km) x 2 (heen en terug) = 2.880 privé-kilometers, waarvan in 2002 volgens de ingroeiregeling 1/3-deel, ofwel 960 km, meetelt als privé-gebruik.

Carpoolen

4. Vraag

Een werknemer heeft een auto van de zaak en carpoolt in het kalenderjaar op 50 dagen in het voorjaar met een collega naar opdrachtgever W. De reisafstand is 60 km. De collega stapt in nadat de werknemer 20 km alleen heeft afgelegd; ze carpoolen dus over een afstand van 40 km.

In het najaar bezoekt de werknemer, alleen, opdrachtgever W nog 2 keer in het kader van een wachtdienst. Ook bezoekt de werknemer, wederom alleen, in het najaar opdrachtgever W nog 10 keer in verband met onderhoudswerkzaamheden. Heeft het woon-werkverkeer naar opdrachtgever W invloed op zijn bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

De werknemer reist in het kalenderjaar in totaal op 62 dagen naar opdrachtgever W. De carpooldagen tellen hierbij mee. Er is dus sprake van regelmatig woon-werkverkeer. Voorzover de reisafstand meer bedraagt dan 30 km, worden de woon-werkkilometers aangemerkt als privé-kilometers. In dit geval is dat 30 km. Over die afstand wordt er evenwel gecarpoold. Ervan uitgaande dat het carpoolen voldoet aan de voorwaarden van art. 3.145, tiende lid, Wet IB 2001, wordt het woon-werkverkeer op de dagen dat de collega meerijdt niet als privé aangemerkt. Als de werknemer tevens aannemelijk kan maken dat er sprake is van een wachtdienst in de zin van punt 12 van het besluit van 30 januari 2002, nr. DGB2001/1744M, wordt ook het in het kader van de wachtdienst gereden woon-werkverkeer niet aangemerkt als privé. De woon-werkkilometers die wel worden aangemerkt als privé-kilometers blijven dan beperkt tot: (60 - 30 km) x (62 – 50 – 2 dagen) x 2 (heen en terug) = 600 km, waarvan volgens de ingroeiregeling 1/3-deel, ofwel 200 km, meetelt als privé-gebruik.

5. Vraag

Een werknemer heeft een auto van de zaak en carpoolt op 50 dagen in het kalenderjaar met een collega naar een opdrachtgever. De reisafstand is 60 km. De collega stapt in nadat de werknemer 40 km alleen heeft afgelegd; ze carpoolen dus over een afstand van 20 km.

Vervolgens is zijn collega 4 weken wegens ziekte geveld en reist de werknemer, alleen, nog 22 keer naar de opdrachtgever. Heeft het woon-werkverkeer invloed op zijn bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

De werknemer reist in het kalenderjaar op 72 dagen naar de opdrachtgever. De carpooldagen tellen hierbij mee. Er is dus sprake van regelmatig woon-werkverkeer. Tijdens het carpoolen is een kortstondige onderbreking toegestaan (vgl. het besluit van 21 december 2001, nr. CPP2001/3661M, punt 4 "tijdelijke onderbreking carpoolregeling"), maar een langdurige onderbreking echter niet. Van een langdurige onderbreking is kort gezegd sprake (vgl. het besluit van 9 februari 1995, DB95/289M):

-     bij een referentieperiode van 26 weken: twee of meer aaneensluitende volle weken anders dan wegens verlof of ziekte;

-     bij een referentieperiode van meer dan 26 weken: drie of meer aaneensluitende volle weken anders dan wegens verlof of ziekte; dan wel

-     bij zes of meer aaneensluitende volle weken wegens verlof of ziekte.

 

Op basis hiervan vormen de 4 weken ziekte geen langdurige onderbreking.

Het carpoolen vindt plaats over een afstand van meer dan 10 km op zowel de heen- als de terugreis. Als tevens aan de overige fiscale carpoolvoorwaarden wordt voldaan, kunnen alle woon-werkkilometers die de werknemer tijdens deze vier weken aflegt ook als zakelijk worden aangemerkt. Hierdoor wordt het woon-werkverkeer in dit geval in het geheel niet als privé aangemerkt.

Reisafstand

6. Vraag

Een werknemer reist op een werkdag achtereenvolgens (zonder tussentijds naar huis terug te keren) naar drie verschillende arbeidsplaatsen. Eerst naar A (12 km van zijn woning), daarna 8 km verderop naar B, en vervolgens nog 20 km verder naar C. De enkele reisafstand tussen zijn woning en C via de meest gebruikelijke weg is 34 km. De werknemer reist aldus 96 dagen in het kalenderjaar, zodat er sprake is van regelmatig woon-werkverkeer. Welke afstand geldt als reisafstand voor de bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

Volgens vaste jurisprudentie is de verst gelegen arbeidsplaats bepalend voor de reisafstand die kwalificeert als regelmatig woon-werkverkeer. Voor de reisafstand is “de meest gebruikelijke weg” bepalend. Dit is de weg die door het merendeel van de belastingplichtigen zou worden gevolgd bij gebruik van eenzelfde soort vervoermiddel vanaf de woning naar de arbeidsplaats (HR 27 maart 1985, nr. 22 528, BNB1985/164). In dit geval bedraagt de reisafstand 34 km. Als privé-kilometers worden nu aangemerkt: (34 - 30 km) x 96 dagen x 2 (heen en terug) = 768 km, waarvan 1/3-deel, ofwel 256 km, meetelt als privé-gebruik voor de bijtelling.

7. Vraag

Een werknemer fietst op zijn privé-fiets in het kalenderjaar 80 dagen vanaf zijn woning 8 km naar het distributiebedrijf van zijn werkgever. Daar stapt hij in een bestelauto van de zaak en reist naar een opdrachtgever 32 km verderop. De reisafstand tussen de woning en het adres van de opdrachtgever is 40 km. Heeft dit woon-werkverkeer invloed op zijn bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

Ja. De werknemer reist op 80 dagen in het kalenderjaar. Er is dus sprake van regelmatig woon-werkverkeer. De reisafstand naar de verst gelegen arbeidsplaats is relevant: 40 km. Voorzover de reisafstand meer bedraagt dan 30 km is er in beginsel sprake van privé-kilometers: (40 – 30) = 10 km. Van de totale reisafstand van 40 km wordt echter 8 km met de fiets afgelegd. Uitsluitend de kilometers die met de auto van de zaak zijn afgelegd gelden als privé-kilometers. Per saldo gaat het in dit geval dus om: 32 - 30 = 2 privé-kilometers die in aanmerking worden genomen. Voor de bijtelling tellen nu mee als privé-kilometers: 2 km x 80 dagen x 2 (heen en terug) x 1/3 (ingroeiregeling) = 107 km.

8. Vraag

Zie vraag/antwoord 7 hiervoor. Is voor de 8 km per fiets een vrije vergoeding mogelijk?

Antwoord

Nee. De afstand waarover vervoer vanwege de werkgever plaatsvindt (de auto van de zaak) telt niet mee bij de reisafstand voor het reiskostenforfait. Daarvoor is de reisafstand dus 8 km. Dat is minder dan 10 km. Een belastingvrije vergoeding is dan niet mogelijk.

9. Vraag

Een werknemer rijdt in het kalenderjaar gedurende 100 dagen vanaf zijn woning 8 km met de auto van de zaak naar het station. Vandaar neemt hij de trein naar de 5 km verderop gelegen arbeidsplaats X. De totale reisafstand is 13 km. Heeft dit woon-werkverkeer invloed op zijn bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

Nee. De totale reisafstand bedraagt 13 km. Dit is meer dan 10 en niet meer dan 30. Er worden geen privé-kilometers in aanmerking genomen voor de bijtelling.

10. Vraag

Zie vraag/antwoord 9 hiervoor. Kan de werkgever voor het openbaar vervoer een vrije vergoeding geven?

Antwoord

Ja. De reisafstand bedraagt weliswaar 5 km (de afstand met de auto van de zaak telt als zijnde vervoer vanwege de werkgever niet mee), maar ongeacht de reisafstand kan de werkgever de plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer belastingvrij vergoeden of verstrekken, mits is voldaan aan de daarvoor geldende administratieve voorwaarden.

11. Vraag

Een werknemer rijdt in het kalenderjaar gedurende 120 dagen vanaf zijn woning met zijn eigen auto naar het 12 km verderop gelegen bedrijfsterrein van zijn werkgever. Daar stapt hij in een bestelauto van de zaak waarmee hij opdrachtgever Z bezoekt, 35 km verderop. Aan het eind van de dag stalt hij de bedrijfsauto weer op het bedrijfsterrein en reist hij met z’n eigen auto weer naar huis. Leidt het gebruik van de bedrijfsauto voor de werknemer tot een bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

Voor de bepaling van het woon-werkverkeer is de verst gelegen arbeidsplaats relevant. Ervanuitgaande dat de route via het bedrijfsterrein de meest gebruikelijke weg is, bedraagt de reisafstand 47 km. Dat is meer dan 30 km, dus voor zover de reisafstand meer bedraagt dan 30 km is er in beginsel sprake van privé-kilometers: (47 - 30) = 17.

Uitsluitend de kilometers die met de auto van de zaak zijn afgelegd tellen echter als privé-kilometers. Per saldo gaat het in dit geval dus om: 35 - 30 = 5 privé-kilometers die in aanmerking worden genomen. Voor de bijtelling tellen nu mee als privé-kilometers: 5 km x 2 (heen en terug) x 120 dagen x 1/3 (ingroeiregeling) = 400 km.

12. Vraag

Zie vraag/antwoord 11 hiervoor.

Kan de werkgever voor de kilometers die de werknemer met zijn eigen auto heeft afgelegd een vrije vergoeding geven?

Antwoord

Ja. Voor de reisafstand die de werknemer met zijn eigen auto heeft afgelegd kan de werkgever een vrije vergoeding geven op basis van het reiskostenforfait nu deze afstand meer dan 10 km bedraagt. De met de auto van de zaak afgelegde reisafstand kwalificeert in de vergoedingensfeer als vervoer vanwege de werkgever.

Bijtelling wegens privé-gebruik

13. Vraag

Een werknemer beschikt over een auto van de zaak waarmee hij dagelijks naar het werk reist. Zijn reisafstand bedraagt 25 km. Het woon-werkverkeer leidt dus niet tot een bijtelling. Privé maakt hij, behalve voor zijn vakantie, geen gebruik van de auto. In juni heeft de werknemer de auto voor z’n vakantie gebruikt en heeft hij 2500 km met de auto gereden. Gelet op het aantal privé-kilometers zou de bijtelling uitkomen op 10%. Kan de werknemer in dit geval volstaan met een bijtelling voor 1 maand, dat wil zeggen: 1/12 x 10%?

Antwoord

Nee, de werknemer heeft in dit geval het gehele jaar de beschikking over een auto van de zaak.

De volledige bijtelling geldt dan; dat alle privé-kilometers in 1 maand worden afgelegd verandert hier niets aan. In dit geval bedraagt de bijtelling in beginsel 25%, tenzij de werknemer aan de hand van een rittenregistratie kan laten blijken dat een bijtelling van 10% op zijn plaats is.

14. Vraag

Zie vraag/antwoord 13 hiervoor. Voor zijn vakantie in juni krijgt de werknemer in plaats van zijn gebruikelijke auto de beschikking over een MPV-personenauto (Multi Purpose Vehicle). Heeft dit invloed op zijn bijtelling wegens privé-gebruik?

Antwoord

Ja, dan geldt de volgende bijtelling wegens privé-gebruik: 10% van (11/12 x de cataloguswaarde van zijn normale auto + 1/12 x de cataloguswaarde van de MPV-personenauto). De werknemer moet dan wel aan de hand van een rittenregistratie van de beide auto’s kunnen laten blijken dat een bijtelling van 10% op zijn plaats is. Anders bedraagt het bijtellingspercentage 25%.

15. Vraag

Een koeriersbedrijf stelt bestelauto’s met een zgn. dubbele cabine ter beschikking aan het personeel. Vanwege de dubbele cabine komen de bestelauto’s niet in aanmerking voor de 10%-regeling bedoeld in de artikelen 3.20, tweede lid, respectievelijk 3.145, tweede lid, van de Wet IB 2001 jo art. 9 en art. 22 Uitv. reg IB 2001. Bepaalde werknemers gebruiken de achterste cabine echter niet. Zij stellen voor om de bank in de tweede cabine opklapbaar te maken. Kwalificeert de bestelauto dan voor de 10%-regeling?

Antwoord

Nee, het gebruik voor privé-doeleinden van de bestelauto moet door de aard of de inrichting ervan zijn beperkt. Dat is niet het geval als de achterbank opklapbaar is. Dat is wel het geval als de achterbank zodanig wordt verwijderd dat terugplaatsing niet direct mogelijk is. Bijvoorbeeld omdat de bevestigingspunten zijn weggeslepen of dicht zijn gelast.

Eindheffing

16. Vraag

Een werkgever stelt zgn. 2,5% bestelauto’s ter beschikking aan het personeel (dat wil zeggen: bestelauto’s die kwalificeren voor de 10%-regeling in de zin van artikel 3.20 respectievelijk 3.145, tweede lid, Wet IB 2001, terwijl blijkt dat de bestelauto’s naast het woon-werkverkeer niet voor privé-doeleinden worden gebruikt; vgl. het besluit van 1 oktober 2002, nr. CPP 2002/2409M 1)). De werkgever wil de eindheffing toepassen. Hoe past de werkgever de eindheffing in dit geval toe?

.....

1)   Per 1 januari 2003 is de 2,5%-bestelauto wettelijk vastgelegd in art. 3.20, tweede lid, en art. 3.145, tweede lid, Wet IB 2001, en in art. 11a, tweede lid, Wet LB 1964.

Antwoord

De werkgever past de eindheffing toe aan het einde van het jaar. De catalogusprijs wordt tot een maximum van € 18.000 per auto in aanmerking genomen. De bijtelling bedraagt dus per auto maximaal € 450. Het enkelvoudige tarief is van toepassing, omdat het gaat om loon met een bestemmingskarakter. Op de loonbelastingkaart van de werknemers moet de werkgever code 08 invullen in plaats van code 07. Als de werkgever de eindheffing toepast, komen de werknemers niet meer in aanmerking voor een bijtelling wegens privé-gebruik voor de inkomstenbelasting.

17. Vraag

Een werknemer heeft een bestelauto van de zaak. De werkgever veronderstelt dat sprake is van een zgn. 10%-bestelauto. Hij deelt de werknemer mee dat privé-gebruik niet is toegestaan. De werknemer mag de bestelauto uitsluitend gebruiken voor het woon-werkverkeer en voor zakelijke ritten, opdat er sprake is van een 2,5%-bestelauto en er dus een bijtelling geldt van 2,5%. De werkgever opteert voor de eindheffing. Na afloop van het kalenderjaar komt vast te staan dat de bestelauto niet voldoet aan de voorwaarden voor de 10%-regeling. Welke gevolgen brengt dit met zich mee?

Antwoord

Doordat de bestelauto niet voldoet aan de voorwaarden voor de 10%-regeling, is evenmin sprake van een 2,5%-bestelauto. De eindheffing is dus ten onrechte toegepast. De werkgever kan bezwaar maken tegen het bedrag dat hij op aangifte heeft afgedragen en waarin de eindheffing is begrepen. Als dat niet meer mogelijk is, kan de werkgever een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen bij de Belastingdienst.

Omdat de eindheffing toepassing mist, wordt het voordeel van de ter beschikking gestelde auto alsnog in de inkomstenbelasting betrokken. De werknemer moet gewoon aangifte doen voor de inkomstenbelasting en daarbij rekening houden met de ter beschikking gestelde auto. Als de werknemer kan laten blijken dat het privé-gebruik (inclusief de als privé in aanmerking te nemen woon-werk-ritten) niet meer dan 500 km bedraagt, geldt een bijtelling van nihil. Anders geldt een bijtelling van 25%, tenzij de werknemer een sluitende kilometeradministratie kan overleggen waaruit blijkt dat een lagere bijtelling van toepassing is.

Winst- en resultaatgenieters

18. Vraag

Geldt dit besluit ook voor een winst- of resultaatgenieter?

Antwoord

Ja, daarvoor geldt de autokostenfictie in beginsel op overeenkomstige wijze, met inachtneming van het navolgende. De eindheffing is niet van toepassing. De antwoorden op vraag 8,10 en 12 wijzigen als volgt:

 

8.   Als de fiets tot het ondernemingsvermogen behoort zijn de kosten in beginsel aftrekbaar; als de fiets tot het privé-vermogen behoort bestaat geen recht op kostenaftrek.

 

10.  Voor de kosten van reizen per openbaar vervoer geldt in beginsel geen aftrekbeperking.

 

12.  Voor de personenauto die tot het privé-vermogen behoort of in privé is gehuurd geldt een aftreknormering volgens het reiskostenforfait (artikel 3.18 van de Wet IB 2001; bij niet regelmatig woon-werkverkeer geldt een aftreknormering van € 0,28 per kilometer op grond van 3.17, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001); bij een bestelauto die tot het privé-vermogen behoort of in privé is gehuurd bestaat geen recht op kostenaftrek (artikel 3.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001).

19. Vraag

Is de carpoolregeling zoals die geldt voor de auto van de zaak (art. 3.145, tiende lid, Wet IB 2001) ook van toepassing als een winst- of resultaatgenieter carpoolt met werknemers dan wel met een andere winst- of resultaatgenieter?

Antwoord

Ja, uit praktisch oogpunt en tegen de achtergrond dat een vereenvoudiging van de autokostenfictie in de loop van 2003 zal worden onderzocht, keur ik goed dat de carpoolregeling dan toegepast kan worden onder dezelfde voorwaarden als genoemd in art. 3.145, tiende lid, Wet IB 2001:

 

1.   De reisafstand beloopt meer dan 10 km.

 

2.   Er bestaat een schriftelijk vastgelegde regeling op basis waarvan er, gedurende zowel de heen- als de terugreis, wordt gecarpoold over een afstand van meer dan 10 km.

 

3.   Er bestaat een schriftelijk vastgelegde carpoolovereenkomst.

 

4.   De volgende gegevens worden geadministreerd en voor controle beschikbaar gehouden:

-     de carpoolovereenkomst;

-     een lijst met namen en adressen van de bestuurders en de meerijders;

-     een lijst met de dagen, plaatsen en afstanden waarop de carpoolregeling is toegepast;

-     op de loonbelastingkaart van de werknemers die bij het carpoolen betrokken zijn, vermeldt de werkgever zowel code 01 (auto van de zaak) als code 05 (carpoolen).


Voorwaarde 4 geldt in dit geval per betrokken winst- , resultaatgenieter of werkgever.

20. Vraag

Is de wachtdienstregeling, zoals bedoeld in punt 12 van het besluit van 30 januari 2002, nr. DGB2001/1744M, ook van toepassing op een winst- of resultaatgenieter?

Antwoord

Ja, mits aan de voorwaarden is voldaan.